maandag 17 januari 2011

Argonautensage

De Argonauten                   (‘bevaarders van de Argo’)

Zij waren een groep helden die onder leiding van Jason op het schip de Argo naar het land Colchis voeren, om daar het gulden vlies (gouden vacht van bovennatuurlijke ram) te gaan halen.
Vele klassieke auteurs (hellenistische dichter Apollonius van Rhodos en de Romeinse dichter Ovidius) beschreven de expeditie.
Het voorspel tot de tocht van de Argonauten: vlucht van Phrixus en Helle, twee Boeotische koningskinderen. Ze probeerden te ontkomen aan hun stiefmoeder Ino, door op de rug van een vliegende ram met een gouden vacht te vluchten. Helle viel onderweg van de ram en verdronk in de zee, die naar haar vernoemd is: de Hellespont.
Phrixus wist Colchis te bereiken en verbleef daar aan het hof van koning Aeëtes. De vacht van de ram (‘het gulden vlies’) werd opgehangen in een Ares gewijd heilig woud en onder bewaking gesteld van een draak die nooit sliep.
Later kreeg Jason, zoon van Aeson, van zijn oom Pelias de opdracht dit gulden vlies te gaan halen. Pelias had daarmee geen goede bedoelingen. Hij had zich ten koste van Jasons vader meester gemaakt van de troon van het land Iolcus. Jasons moeder had voorgewend dat de kleine Jason dood was en hem laten opvoeden door de centaur Chiron, een voortreffelijk leermeester.
De boosaardige Pelias had intussen van het orakel van Delphi te horen gekregen dat er gevaar voor hem dreigde: een nazaat van Aeson die slechts één sandaal droeg. Toen Jason als jongeman terugkeerde naar Iolcus, zorgde zijn beschermster Hera ervoor dat hij bij het oversteken van een rivier één sandaal verloor, zodat hij zich met één blote voet bij Pelias aandiende. Pelias begreep meteen hoe de zaak ervoor stond en beloofde Jason de troon van Iolcus mits hij hem het gulden vlies zou brengen. Een opdracht die vrijwel onmogelijk was en Jason waarschijnlijk niet zou overleven.
Het orakel van Delphi gaf Jason evenwel goede kansen. Daarom liet hij door Argus (‘de snelle’) het schip de Argo bouwen. Op de voorsteven bracht de godin Athena een balk aan die was gemaakt van een tak van een sprekende eik uit het heilige woud van Zeus in Dodona. Jason nam vijftig helden mee. O.a.: de Dioscuren Castor en Pollux, Peleus (echtgenoot van godin Thetis en vader van Achilles), de Atheense held Theseus, de zanger en musicus Orpheus, de scheepsbouwer Argus en zelfs Heracles (grootste van alle Griekse helden).
De Tocht
Op het eiland Lemnos, waar de vrouwen door toedoen van Aphrodite een vreselijke stank waren gaan verspreiden en vervolgens hun mannen hadden vermoord, verwekten de Argonauten nageslacht nadat Aphrodite haar vloek had opgeheven.
Heracles verliet de Argo. In de ban van de schoonheid van zijn schildknaap Hylas, die door waternimfen was ontvoerd, bleef hij achter in Bithynië. Vervolgens: terug naar Griekenland om zijn 12 Werken te voltooien.



De volgende aanlegplaats was Salmydessus, de hoofdstad van het Thracische koninkrijk Thynia. De plaatselijke koning Phineus (blind + voorspellende gaven) werd geteisterd door de harpijen. Deze monsterachtige wezens (half vogel, half vrouw) roofden zijn eten en bevuilden zijn tafel met hun mest. Deze werden verdreven door de Argonauten, waarna Phineus hen waardevolle adviezen gaf voor de toekomst.
Bij de Bosporus (toegang tot Zwarte Zee) stuitten de Argonauten op de Symplegaden, twee steeds weer uiteendrijvende en vervolgens tegen elkaar aan slaande rotsen. Phineus zei dat er eerst een duif door moest. Deze redde het, waardoor de Argonauten het ook lukte om er ongeschonden door te komen. Hierna is nooit meer een schip door de Symplegaden geteisterd.
Na nog enkele kleinere avonturen, kwamen de Argonauten aan in Colchis, waar Jason koning Aeëtes vroeg of hij het gulden vlies mee mocht nemen. De koning stemde toe, maar Jason moest eerst twee vuurspuwende stieren met stalen neuzen en bronzen hoeven voor een ploeg spannen. Vervolgens moest hij land omploegen, daarin drakentanden zaaien en de zwaargewapende mannen verslaan die uit dit zaad zouden ontspruiten.
Een onmogelijke opgave meende Aeëtes, maar hij voorzag niet dat zijn dochter Medea, begaafd tovenares, smoorverliefd werd op Jason. Ze gaf hem een toverzalf die hem immuun maakte voor de vlammende adem van de stieren en ze zei dat hij een zware steen tussen de drakenkrijgers moest gooien, die dan met elkaar zouden vechten.
Alles verliep volgens plan en het gulden vlies halen was geen probleem, want Medea had Jason een toverkruid meegegeven dat de draak deed inslapen.
Woedend achtervolgde Aeëtes de Argonauten, die Medea aan boord hadden genomen en direct uit Colchis vertrokken. Medea doodde daarop haar kleine broertje Apsyrtus, sneed zijn lichaam aan stukken en gooide hem overboord. Aeëtes besloot zijn zoontje te begraven, waardoor de Argonauten ontkwamen en terugreisden naar Iolcus.
Enige tijd later kwamen de Argonauten behouden in Iolcus aan. Pelias nam het gulden vlies in ontvangst, maar weigerde af te treden. Hij was echter ook niet opgewassen tegen Medea. Ze slaagde erin de bejaarde en ernstig verzwakte vader van Jason te verjongen. Pelias’ dochters wilden dit ook bij hun vader doen.
Medea demonstreerde hoe het moest en gebruikte een ram als voorbeeld. Toen de dochters van Pelias het bij hun vader deden, had Medea het nagelaten de vereiste kruiden toe te voegen.

Jason werd na deze wraakneming evenwel geen koning van Iolcus, maar ging samen met Medea naar Korinthe, waar hun twee zoons werden geboren. Op een gegeven moment besloot Jason met Medea te scheiden en hij trouwde met Glauce, de dochter van de koning van Korinthe. De reactie van Medea was verschrikkelijk: ze liet haar twee zoontjes bij Glauce een prachtige bruidsjurk bezorgen, die met toverkunsten was bewerkt. Glauce vloog in brand toen ze hem aantrok en de aanstaande bruid en haar vader, die probeerde te helpen, kwamen om.
Om Jason nog extra te treffen doodde Medea haar twee zoontjes, waarna ze ontkwam door naar Athene te vluchten op een met vliegende draken bespannen wagen. Ze zocht haar toevlucht bij Aegeus en trad later het hem in het huwelijk



JasonHij bleef als een gebroken man achter in Korinthe. Vaak was hij te vinden bij zijn oude schip, waar hij zich somber zijn roemrijke daden uit het verleden voor de geest riep. De Argo was er nauwelijks beter aan toe dan zijn voormalige kapitein: op een dag viel er een stuk hout van het schip, dat Jason dodelijk trof.
MedeaZij is een van de meest fascinerende vrouwenfiguren in de Griekse mythologie. Ze wordt vaak voorgesteld als heks, maar verschillende auteurs gaven haar karakter meer diepgang. Ovidius en Apollonius van Rhodos geven prachtige beschrijvingen van haar als verliefd meisje, verscheurd tussen haar gevoelens van trouw aan haar familie en haar hevige verlangen naar Jason.
De grote Atheense toneelschrijver Euripides portretteert haar in zijn tragedie Medea op aangrijpende wijze als een vrouw die door ontrouw van Jason volledig uit het lood geslagen is, jaloers en verbitterd wordt en in opperste wanhoop haar beide zoontjes doodt.

M&O (L)

Hoofdstuk 1                                            Stichting of Vereniging


De stichting en de vereniging zijn organisaties die een bepaald niet-commercieel doel hebben. Niet het maken van winst maar het realiseren van dat doel is hun belangrijkste bestaansgrond.
Een organisatie is een samenwerkingsverband tussen mensen gericht op het bereiken van een bepaald doel.
Onderscheid organisaties: groot/klein, landelijk/plaatselijk, niet/wel commercieel, etc.
Rechtsvorm = een juridische vorm van een organisatie waarin vijf dingen worden vastgesteld:  - wie de leiding heeft
                        - wie er aansprakelijk is voor de schulden
                        - of er belasting moet worden betaald over de winst
                        - hoe er besluiten worden genomen
                        - hoe de organisatie wordt opgericht en beëindigd

Vaak voorkomende rechtsvormen Com.
Vaak voorkomende rechtsvormen N-Com
NV
Stichting
BV
Vereniging
Eenmanszaak



Rechtspersoonlijkheid
Als een organisatie rechtspersoonlijkheid heeft, kunnen ze:           - mensen in dienst nemen
                                                                                                          - leningen aangaan
                                                                                                          - koopcontracten afsluiten
Eenmanszaak heeft geen rechtspersoonlijkheid. Hier is het de eigenaar die rechten en plichten aangaat en die volledig aansprakelijk is voor de schulden, ook met zijn privé-bezit.
StichtingInformatie
Een rechtspersoon die geen leden kent en opgericht is om met behulp van een bepaald vermogen een in de statuten vermeld doel te realiseren.
Het doel mag niet zijn: het doen van uitkeringen aan oprichters/bestuurders van de stichting.
Uitkeringen aan derden mogen alleen als deze van sociale/ideële aard zijn.
Een stichting mag wel winst maken, maar deze niet zomaar uitkeren.
StructuurEen stichting heeft een bestuur maar geen leden. In het begin benoemd het bestuur zichzelf: Coöptatie.
Algemeen bestuur – Dagelijks bestuur (minder belangrijke zaken)



Oprichting van een stichtingVindt plaats bij notariële akte. In de akte: statuten v/d stichtingStatuten moeten voorzien zijn van:- naam van stichting
- doel van stichting
- wijze van benoeming en ontslag van bestuursleden
- gemeente waar de stichting haar zetel heeft
- de bestemming van het overschot van de stichting in geval van ontbinding (liquidatie)

Een stichting is verplicht zich in te schrijven bij de KvK. Zolang dit niet is gebeurd is iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden.
Hoofdelijk aansprakelijk = wanneer de stichting haar schulden niet kan terugbetalen mag de schuldeiser een willekeurig bestuurslid persoonlijk aansprakelijk stellen voor de schulden.
Taken en bevoegdheden van het bestuur:- is belast met de dagelijkse gang van zaken en met het beleid op langere termijn
- heeft als taak alles te doen wat kan bijdragen aan het realiseren van het doel v/d stichting
- is wettelijk verplicht een boekhouding bij te houden en een jaarrekening (balans, verlies- en winstrekening en toelichting) op te maken
- vertegenwoordigt de stichting naar buiten toe.
VerenigingInformatie
Een samenwerkingsverband tussen twee of meerdere personen die een bepaald niet-commercieel doel willen realiseren
Kenmerken vereniging:- Leden nemen deel aan besluitvorming van de organisatie
- Verenigingen worden opgericht voor onbepaalde tijd en zijn in hun voortbestaan niet afhankelijk van één of enkele personen
- Een vereniging heeft een bestuur dat is gekozen door en uit de leden



VVR
VBR
Formeel
Ja
Nee
Statuten bij notariële akte
Ja
Nee
Juridisch aansprakelijk
Nee
Ja
Verplichte inschrijving Kvk
Ja
Nee


OprichtingseisenIn de notariële akte:
- verklaring van de oprichters dat zij een vereniging oprichten
- de statuten:
            - naam           
            - doel
            - plaats
            - wijze van benoeming en ontslag van bestuursleden
            - bestemming van het batig saldo van de vereniging in geval van ontbinding


Taken en bevoegdheden van het bestuur- Financiële beheer (boekhouding + jaarverslag met balans ink/uitg incl. toelichting)
- Vertegenwoordigen van vereniging naar buiten toe
- Voorbereiden van besluitvorming binnen de vereniging en de zorg voor het goed functioneren van de vereniging
- Uitvoeren van de besluiten van de ALV (= hoogste besluitvormingsorgaan)
Taken en bevoegdheden ALVDe wet schrijft dat het bestuur eenmaal per jaar een ALV bijeenroept. Op die ALV moet het bestuur haar jaarverslag ten goedkeuring aan de leden voorleggen
ALV is belast met:- benoemen, schorsen en ontslaan van bestuursleden
- nemen van besluiten tot wijziging van de statuten (notaris)
- ontbinden van de vereniging
Overeenkomsten Stichting en Vereniging
- niet commercieel
- juridische aansprakelijkheid (VVR en stichting)
- onbepaalde tijd
- leiding in handen van bestuur
Verschillen Stichting                            Vereniging
Bestuur benoemt zichzelf
De ALV bepaalt bestuur
Geen leden
Wel leden
Geen aansprakelijkheid
VBR niet, VVR wel


Financiering van niet-commerciële organisaties- Contributies van leden
- Giften van sympathisanten
- Bijdragen van overheid
- Sponsoring door bedrijfsleven
- Extra gelden uit commerciële activiteiten
Sommige niet-commerciële organisaties (onderwijs) zijn voor hun ontvangsten geheel afhankelijk van de overheid à wettelijk verplicht de financiering op zich te nemen
SubsidieBijdrage van overheid aan een niet-commerciële organisatie
Subsidievormen:- Lumpsumfinanciering
- Budgetfinanciering
- Financiering op declaratiebasis




InputfinancieringDe financiering van het onderwijs was lang gebaseerd op het declaratiestelsel
Voor scholen: rijk vergoed alle kosten
Een financiering op declaratiebasis = vorm van inputfinanciering, kijken wat er nodig is
à geld beschikbaar.

OutputfinancieringOmdat door inputfinanciering de rijksuitgaven moeilijk in de hand te houden waren en omdat de autonomie van de scholen in de systeem zeer beperkt was is het rijk overgestapt naar outputfinanciering (vergoeding voor prestatie).

LumpsumfinancieringScholen krijgen een bedrag op basis van het aantal leerlingen dat opgeleid wordt en moet hiermee de scholen bekostigen.
Gelden die in een bepaald jaar niet uitgegeven worden kunnen worden gereserveerd
à efficiënte bedrijfsvoering.

Budgetfinanciering- maximumsubsidie staat van tevoren vast
- prestatie tegenover subsidie
- wijze waarop mag instelling bepalen
- overschotten naar eigen inzicht aanwenden
- tekorten zelf aanvullen
LeasenHuren van producten voor bepaalde tijd. Voordeel: geen investeringen in productiemiddelen
Operational Lease- het geleasde object blijft eigendom van de verhuurder (lessor)
- de huurder (lessee) kan het leasecontract op korte termijn opzeggen
- verhuurder blijft zowel juridisch als economisch eigenaar van het object (onderhoud, vernieuwing)
à risico bij verhuurder à contract is tussentijds opzegbaar
Financial Lease- lange looptijd, niet tussentijds opzegbaar
- primair om de financiering van het geleasde object
- huurder heeft het economisch eigendom en draagt alle risico’s
- verhuurder is juridisch eigenaar
- na afloop contract kan huurder: object overnemen, contract voorzetten, object teruggeven
Hoofdstuk 2                                Ontvangsten en uitgavenActiva (bezittingen)
Vaste activa: bezittingen die langer dan één jaar meegaan (boten, imperiaal, inventaris)
Vlottende activa: bezittingen die korter dan één jaar meegaan (voorraden, vorderingen, vooruitbetalingen)
Liquide activa: Bank + Kas, betaalmiddelen



Passiva

Eigen Vermogen: geld waarover de vereniging altijd kan beschikken
Vreemd vermogen:    - kort: geleend geld waarover minder dan één jaar kan worden beschikt
                                   - lang: geleend geld waarover langer dan één jaar kan worden beschikt
Soorten LVVHypothecaire leningLanglopende lening met onroerend goed als onderpand (20-30 jaar). Hoogte van lening is afhankelijk van de taxatiewaarde van het onroerend goed
Onderhandse leningJe leent geld van zakelijke relaties, bank,familie of vrienden. Er wordt onderhandelt over de voorwaarden. Kan worden achtergesteld: bij faillissement pas later opeisen van de lening, dus nadat alle andere schulden zijn voldaan.
Soorten KVVRekening-courant kredietBijzonder geschikt als je op ene moment veel geld nodig hebt, en ander moment minder.
Degene die het geld leent komt met de bank overeen dat hij tot een bepaald bedrag rood mag staan =
kredietlimietVoor beschikbaar houden van krediet moet de geldlener kredietprovisie en rente betalen.
Vooruitontvangen bedragenLid van vereniging betaalt nu contributie voor volgend jaar
Nog te betalen bedragenOrganisatie moet nog rekeningen betalen (energienota, etc.)
Hoofdstuk 3                                Kasstelsel vs. Periodetoerekeningsstelstel
Financiële verslaggeving op kasbasis
Een administratie waarbij alleen maar financiële feiten worden vastgelegd die leiden tot een verandering van de liquide middelen.
Niet: afschrijvingen en achterstallige betalingen
Voordeel: Eenvoud
Nadeel: Geen goed inzicht op financiële situatie en vermogenspositie
Het periodetoerekeningsstelselEen systeem van administreren waarbij:
- strikt onderscheid wordt gemaakt tussen Baten&Lasten en Ontvangsten&Uitgaven
- Baten en Lasten worden toegekend aan de periode waar ze feitelijk betrekking op hebben, ongeacht of er betaald is of niet.
WoordenlijstManipulatie     situatie wordt rooskleuriger voorgesteld dan zij in werkelijkheid is

zondag 16 januari 2011

Levensbeschouwing

Hoofdstuk 3:        Reformatie en renovatie.

1. de kerk
De lage geestelijken, pastoors, waren bezig met hun taak: het uitvoeren van de heilige, kerkelijke rituelen, de paus en veel bisschoppen daarentegen leefden als vorsten.
Met de rituelen en sacramenten van de kerk, bood het de mensen ene vaste structuur in het leven en in hun geloof.
In de 14e en 15e eeuw was er een veranderingsproces bezig op het gebied van politiek, economie, de kunst en ook de wetenschap. Het kwam door de ontdekkingen van de nieuwe wereld en de uitvinding van de boekdrukkunst.
Renaissance: een nieuwe geboorte, mensen hadden enorme mogelijkheden zich te ontplooien
De mensen in de renaissance zagen de een wereld waar de mens centraal stond, en niet de kerk.
Geleerden in kloosters en uni’s onderzochten oude teksten van het OT. Ze wilden vaststellen welke Griekse teksten de basis vormden van het geloof, en of de gebruikelijke vertaling wel gebaseerd was op de oude Griekse teksten. De geleerden vonden niets over verering van heiligen, processies of het maken van bedevaarten.

Erasmus:
Desiderius Erasmus (1469 – 1536) was geboren in Rotterdam en studeerde Latijn en Grieks. Hij kwam tot de ontdekking dat het echte geloof meer was dan het aanvaarden van een aantal officiële geloofsuitspraken en meedoen met rituelen. De rituelen waren niet zonder waarde maar konden de gelovigen niet brengen tot een leven in navolging van Jezus.
In 1516 verscheen zijn uitgave van het Griekse NT, de Nederlandse Statenvertaling is erop gebaseerd. In zijn boek Lof der Zotheid neemt Erasmus de domheid en het bijgeloof op de hak.
Alleen door het lezen van de bijbel kan de mens de ware leer van Jezus in zich opnemen en komen tot navolging.

2. de reformatie
Wie goed geleefd had zou in de hemel komen, maar wie zich niet aan de geboden en regels hield, zou naar de hel gaan. Het vagevuur was een voorstadium van de hemel en de hel gezien. Mensen moesten hier hun laatste straffen ondergaan voordat ze naar de hemel mochten. Om aan de hel te ontsnappen kochten ze een aflaat.

Maarten Luther:
De in 1463 in Eisleben geboren Maarten Luther was zoon van eigenaar van een kopermijn, door de kopermijn kon hij rechten en filosofie gaan studeren. Toen de bliksem vlak bij Maarten insloeg beloofde hij God dat hij een monnik zou worden, als hij gespaard werd.
Luther werd monnik in het Augstijnerklooster in Erfurt, en na zijn priesterwijding ging hij theologie studeren. Door zijn leraar kwam hij met de ideeën van de humanisten en klassieke schrijvers in aanraking.
Als monnik mocht hij les geven aan de universiteit van Wittenberg. Hij kwam erachter dat de aflaathandel in strijd was met de bijbel, en ontdekte dat je de genade van God en het eeuwige leven niet zelf kon verdienen.
Niemand kan de genade van God verdienen, alleen door het geloof in Jezus Christus zal een mens behouden worden.
Luther verzette zich in zijn preken tegen de aflatenhandel, maar met zijn kritiek tastte hij niet alleen de economische belangen maar ook het gezag van de kerk aan. Hij schreef daarom een brief aan zijn kerkelijke meerderen met 95 stellingen tegen de aflaathandel, waar hij een discussie binnen de kerk mee wilde uitlokken. Luther heeft zijn stellingen op 31 oktober 1517 op de deur van de Slotkerk in Wittenberg gespijkerd. Die dag wordt gezien als het begin van de Reformatie en de dag wordt ook wel ‘Hervormingsdag’ genoemd.
Luther kreeg geen kans om zijn ideeën toe te lichten, hij werd in 1518 als ketter aangeklaagd en in de ban gedaan. Hij mocht niks meer met de kerk doen en Luther reageerde hier op door zijn banbrief en het pauselijk wetboek in het vuur te gooien.
In 1521 verklaarde de paus in Worms, in samenwerking met keizer Karel V, Luther vrij: iedereen mocht hem doden. Frederik de Wijze bood hem onderdak aan in het slot de Wartburg in Eisenach. Hij vertaalde in de 10 maanden dat hij daar zat het NT in het Duits. Jaren later had hij de complete Duitstalige bijbel compleet, de zogenaamde Lutherbibel.
Luther overleed in 1546 in zijn geboorteplaats Eisleben.
Doordat veel mensen zich aangetrokken voelden tot Luthers denkbeelden, kwam er in de ‘evangelische’ of ‘Lutherse’ kerk tot stand. Het gezag van de bijbel stond centraal, en er werden slecht 2 sacramenten erkend; de doop en het avondmaal. Ook is de voorganger of predikant niet verplicht tot celibaat.
Ubi unus dominus,, ibi sit uno religio = waar één heer is, zal er ook één godsdienst zijn

Calvijn:
Johannes Calvijn, geboren in Noyon in 1509, steunde de denkbeelden van Luther. Als jurist en theoloog was hij tijdens zijn studie al onder de indruk van de ideeën van Erasmus. Al rond 1530 vond Calvijn dat een kerk geen ruimte gaf aan de denkbeelden van Luther, zelf eigenlijk niet deugde. Door zijn steun aan Luthers ideeën, moest hij al snel Parijn ontvluchten. En kwam hij via omwegen in Genève terecht.
Calvijn heeft op het latere protestantisme een veel grotere invloed gehad dan Luther, met verschillende oorzaken:
- Calvijns boek, de Institutie. Onderwijzing in de christelijke godsdienst, had veel invloed, het werd vaak vertaald en verspreid.
- Ook de Academie voor de predikantenopleiding, die Calvijn in Genève gesticht heeft, heeft een belangrijke rol gespeeld.
- Calvijn vond dat een kerk zich mocht verzetten tegen een overheid, die zich niet aan het gezag van de bijbel hield.
Dat verzetten tegen de overheid sloot goed aan bij de overtuiging van de inwoners van de noordelijke Nederlanden, die in verzet waren gekomen tegen het katholieke Spanje. Toen Nederland onafhankelijk van Spanje was geworden, kregen de aanhangers van Calvijn steeds meer invloed. Hoewel de Calvinisten in die tijd een minderheid waren, werd hun ‘gereformeerd protestantisme’ de heersende religie.

Tijdens de synode van Dordrecht in 1618, door de Staten-Generaal bijeen geroepen, werd besloten dat er een nieuwe Nederlandse vertaling van de bijbel moest komen. In 1637 verscheen de zogeheten Statenvertaling, die een enorme invloed heeft gehad op de Nederlandse taal.
Luther preekte de milde genadeleer,Calvijn de strenge ‘predestinatieleer’.

3. katholieke reformatie
In Engeland brak Hendrik VІІІ met de Kerk omdat die geen toestemming wilde geven voor zijn scheiding van Catharina van Aragon, dat een kerkscheuring in Engeland tot gevolg had. Hendrik stichtte in Engeland de Anglicaanse kerk, formeel is het Engelse staatshoofd ook het hoofd van de kerk. De hoogste bisschop is de aartsbisschop van Canterbury en York.

Als reactie op de Reformatie kwam de katholieke Reformatie/Contrareformatie. In 1545 was in Italië een concilie bij elkaar geroepen om geloofskwesties aan de orde te stellen en eenheid in de kerk te herstellen. Het concilie werd na enige onderbrekingen pas in 1563 beëindigd. Het gezag van de paus in de kerk en het gezag van de kerk in geloofszaken werd opnieuw vastgesteld. Aflaathandel werd beperkt en de opleiding van priesters verbeterd.

Naast de grote Nederlandse Hervormde kerk bestonden nog enkele protestante kerken zoals de Lutherse, de Waalse, en de Remonstrantse kerken.
In 1834 en 1886 zijn door twee afscheidingen de Gereformeerde kerken ontstaan.
Na WW2 werd binnen de grote protestante kerken gezocht naar samenwerking en eenheid. In 2003 gingen daardoor de Nederlandse Hervormde, de Gereformeerde en de Evangelisch-Lutherse kerken samen tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).

In Brabant en Limburg sloeg de Contrareformatie wel aan, en tot op de dag van vandaag is de meerderheid rooms-katholiek. Pas na de Franse Revolutie in 1795 kregen de rooms-katholieken hun rechten terug.
In de jaren zestig van de 20e eeuw, toen paus Johannes XXІІІ besloot tot het houden van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) wilde hij onder andere geloofsopvattingen en de rituelen in de kerk moderniseren.
Latijn werd vervangen door volkstaal, de moderne Bijbelwetenschap, oecumene en dialoog met andere religies kregen serieuze aandacht.
Na de dood van Johannes stopten de vernieuwingen, de conservatieve pausen de klok terugdraaiden.

Oecumene = groeien naar religieuze eenheid.

In 1948 werd in Genève de Wereldraad van kerken opgericht. Het is een oecumenische organisatie met het doel om eenheid en samenwerking tussen alle christelijke kerken in de wereld te bevorderen.
In 1968 is de Raad van de kerken opgericht. De raad houdt zich bezig met kerkelijke kwesties en maatschappelijke problemen.

Theocratie = Bijbelse beginselen in de praktijk om te zetten.





Hoofdstuk 4:        Vele wegen van navolging.

1. Veranderd geloven
De ideeën tijdens de renaissance en het humanisme, waren vooral bij de ontwikkelde elite zichtbaar, maar later drongen ze ook door tot het gewone volk.
Mensen vroegen zich af of het nou wel waar was wat religieuze woordvoerders beweerden. Deze sterk individualistische houding deed zich het eerst op grote school voor in Europa. Dit leidde tot secularisatie ( mensen laten zich steeds minder leiden door godsdienstige voorschriften en steeds meer door eigen inzichten en belangen).

2. Hedendaags christelijk geloof
Het secularisatieproces heeft vooral in NL geleid tot een enorme veelkleurigheid op godsdienstig terrein. De ‘nieuwe’ godsdienstige groepen trekken voornamelijk jongeren die zich niet meer kunnen vinden in de traditionele diensten en vormen van de kerk.


Er heerst spanning tussen Rome en Canterbury. Welke onderwerpen zorgen hiervoor en waarom?- Rome voorde een kerkwet in, die het ontevreden anglicanen makkelijker maakte naar Rome over te stappen. Ook gehuwde priesters zouden die stap kunnen zetten.
- De zaligverklaring van Jon Henry Newman, op zondag, de laatste dag van het pausbezoek
- De Church of England wijdt vrouwelijke priesters, waardoor de afstand tot Rome groter is geworden
- De Engelse koning Hendrik VIII riep zichzelf in 1534 uit tot hoofd van de anglicaanse kerk. Zo nam hij        afstand van de kerk van Rome.
- De Church of England stelde in 1994 het priesterambt ook voor vrouwen open.

Beschrijf de verschillen tussen beide kerken- Priesterwijding voor vrouwen
- ontbreken van celibaat voor anglicaanse priesters
- verschil in sfeer:         - anglicanen zijn heel  tolerant (veel verscheidenheid)
                                   - katholieke, hoogliturgische vleugel naast evangelische, die veel soberder is

Geschiedenis 3+4

Hoofdstuk 3                    De tijd van monniken en ridders


§ 3.1                                      De opkomst van de Islam
Mohammed woonde in Mekka. Deze stad stond bekend om de Ka’ba (eeuwenoud granieten, kubusvormig heiligdom, met daarin een enorme zwarte steen). Arabieren kwamen erheen om goden te vereren.
610:     Op de berg Hira kreeg Mohammed een visioen. Een engel omklemde hem en beval hem Gods woord door te geven. Mohammed weigerde 3x, waarna Gods woorden uit het niets uit zijn mond kwamen.
Mohammed zat vol angst en wilde zichzelf doden, maar aartsengel Gabriël hield hem tegen.
610-632:         Mohammed kreeg visioenen waarin hij god meende te horen.
De profeet reciteerde alles hardop in verzen
à Volgelingen leerden deze uit hun hoofd à Hier werd later de Koran van gemaakt, en zo ontstond de Islam.
Overeenkomsten Jodendom, Christendom en Islam- Eén almachtige god, kan worden gekend d.m.v. openbaring in een heilig boek.
- Leven na de dood waarin goeden en slechten worden opgesplitst. Alleen wie geloofde, kon in hemel/paradijs komen. Het geloof gaf ook normen voor goed en kwaad. De gelovigen moesten niet alleen in God geloven, maar ook hem eren door te leven op zijn manier.
Islam was zich bewust van verwantschap met de twee oudere monotheïstische godsdiensten.
Volgens de Koran overtuigde een christelijke neef Mohammed na zijn eerste visioen dat de christelijke en joodse god tegen hem had gepraat.
Joden leerden de profeet dat Arabieren en joden beiden afstammen van Abraham: joden via zoon Izak, Arabieren via zoon Ismaïl. Abraham had met Ismaïl de Ka’ba gebouwd als Gods tempel.
Ook Mohammeds belangrijkste mystieke ervaring was verbonden met joden- /christendom.
Op een nacht zou een magisch paard hem naar Jeruzalem hebben gevlogen. Op de Tempelberg: profeet begroet door Abraham, Jezus en Mozes. Daarna: langs een ladder naar de hemel geklommen, waar God hem zei dat een moslim 5x per dag moet bidden.
Islamitische veroveringenGod openbaarde zich aan Mohammed in Arabisch. Daarom: Koran alleen in Arabisch. Toch was Islam ook een universele godsdienst, die zijn boodschap richtte op de iedereen. Moslims waren verplicht tot de jihad, de inspanning om de islam op aarde te verbreiden (Chr: evangelie).
622: Mohammed werd verdreven uit Mekka en vestigde zich in Medina (begin Isl. Jaartelling)
Hij  kreeg in Medina de politieke macht, waardoor dit de eerste islamitische staat werd. Vanuit Medina kreeg Mohammed grote invloed op het Arabisch schiereiland.
630
: Mohammed veroverde Mekka terug zonder bloedvergieten.
Na zijn dood gingen zijn opvolgers de Kaliefen door,
Tussen 632 – 650: Grote stukken werden veroverd op de twee grote gebieden waartussen Arabië lag ingeklemd. Dat zijn het Perzische rijk en het Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk.
In het Oost-Romeinse rijk werden Syrië, Palestina en Egypte veroverd.
Expansie viel even stil door een opvolgingsstrijd.
Na 660: islam rukt opnieuw op. In het Oosten kwamen de legers tot de rivier Indus en ver in Centraal-Azië. In het Westen gingen ze de Middellandse Zee grotendeels beheersen en veroverden ze heel Noord-Afrika. Ze belegerden ook tweemaal Constantinopel. De Byzantijnse hoofdstad hield stand, maar van het keizerrijk waren alleen Klein-
Azië en Griekenland nog over.
711: Moslims steken over naar Spanje.
732: Moslims worden teruggeslagen bij Poitiers -> Terugtrekken achter de Pyreneeën.

Tolerantie
Arabische verovering mogelijk door:
- Ze waren militair superieur door snelheid, hardheid, en taaiheid.
- Ze waren verbonden door het geloof, ze keerden zich met een heilige opdracht tegen de ongelovigen.
- Wie in de jihad sneuvelde, ging rechtstreeks naar het paradijs.
- Ze vernietigde de cultuur niet, maar ze namen het over.
- Het Perzische en Byzantijnse rijk waren verzwakt door de dood van Mohammed.

Christenen en Joden werden tegen een betaling van speciale belasting met rust gelaten, zolang ze de profeet Mohammed niet beledigden en zich niet tegen de islamitische overheid verzetten.
§ 3.2                    Hofstelsel en horigheid

Het verval van de steden
Meeste mensen woonde op het platteland. Hoogstens 20% in de steden. Meeste steden niet meer dan 10.000 inwoners. Grote provincie hoofdsteden hadden er 50.000. Alleen Rome had er meer dan een miljoen.
Steden van levensbelang, het waren de centra van waaruit het rijk werd georganiseerd, van waaruit de handel en de nijverheid werden bedreven en waar de cultuur bloeide.

In het Oost-Romeinse rijk bleef deze landbouwstedelijke samenleving bestaan (agrarisch-urbane samenleving). In het westen alleen de restanten. Bisschoppen voorkwamen dat ze helemaal verdwenen.

West-Europese economie in jaren 500-1000 vrijwel volledig agrarisch. Opbrengst land zo laag, dat overgrote deel in de landbouw moest werken. Geestelijken en adel waren vrijgesteld hiervan. Gemeenschappen waren autarkisch: ze leefden van de opbrengst van het eigen land en consumeerden het grootste deel zelf. Boeren maakten zelf wat ze nodig hadden. Er was veel ruilhandel, nauwelijks geld.

Boeren werden overheerst, onderdrukt of zelfs geterroriseerd door de adellijke heren van wie ze afhankelijk waren.

Halfvrije boeren en heren
In de jaren 500-1000 bleven vrije boeren en slaven bestaan, maar de meeste boeren in West-Europa gingen deel uitmaken van een nieuwe klassen: halfvrije horigen. Horigen waren niet rechteloos en hadden vaak grond, maar waren niet vrij hun land zonder toestemming van de heer van hun gebied te verlaten.

Hofstelsel ontstond toen de boeren bescherming wilden en zochten bij een grootgrondbezitter, en daarvoor allerlei verplichtingen aangingen.

Hofstelsel: Grootgrondbezitter heeft op zijn landgoed (domein) een centrum, het hof, van waaruit hij zijn gebied beheerste. Het domein was in tweeën gesplitst. Het vroonland; hier stonden een hoofdgebouw en bijgebouwen (molen, weverij, brouwerij etc.). Ook opslagschuren en woongebouwen voor slaven en ander personeel. Onderverdeeld in akkers, weiden en woeste gronden. Vaak ook moestuin en wijngaard.
Hoevenland; was van de boeren. Ze hadden een hoeve (boerderij met land) en mochten de omliggende bos-, heide- en moeras-gebieden gebruiken om vee te laten lopen, hout te sprokkelen enzovoort.

Hiertegenover stonden verplichtingen meestal in de vorm van herendiensten. Boeren moesten bijvoorbeeld één of meer dagen op het land van de heer werken, of diensten leveren als smid of timmerman. Vrouwen moesten nogal eens spinnen of weven. Ook kwam het vaak voor dat boeren hun heer eieren of graan gaven of andere betalingen in natura. Soms ook geld betalen.
§ 3.3                                       Het feodale stelsel
800:     de paus kroonde de Frankische koning Karel de Grote tot keizer. Karel zou als heerser over de gehele westerse christenheid de opvolger zijn van de Romeinse keizers. Maar het verschil met de Romeinen was enorm. In de plaats van de verdwenen Romeinse overheid kwam een nieuw bestuurssysteem: het feodale stelsel
RR werd bestuurd vanuit Rome, en was onderverdeeld in provincies.
De overheid:               - zorgde voor veiligheid
                                   - handhaafde het recht volgens geschreven regels
                                   - beschikte over ambtenaren, die tegen een vast inkomen in overheidsdienst waren en moesten voldoen aan vastgestelde normen en waarden.

Hier bleef weinig van over. Alleen geestelijken konden nog lezen en schrijven, zodat bestuur volgens geschreven wetten en regels niet meer goed mogelijk was. Er waren geen goede wegen, waardoor heersers alleen in beperkt gebied hun gezag konden doen gelden. Germaanse koningen hadden soms grote rijken, maar hun gezag varieerde sterk. Ze waren afhankelijk van lokale machthebbers. Die machtshebbers waren afhankelijk van een schare getrouwen. Die bonden zich op hun beurt aan een heer om bescherming. Hierdoor ontwikkelde het feodalisme. Het feodale stelsel (leenstelsel) kwam erop neer dat een heer een stuk grond of een ambt in leen gaf aan een dienaar, vazal of leenman. In ruil zwoer de vazal dat hij zijn leenheer zijn leven lang trouw met raad en daad zou dienen.
Het feodale stelsel kwam voor het eerst tot volle ontplooiing in het Frankische rijk van Karel de Grote. De Germaanse Franken waren vanaf de 3E eeuw over de Rijn Gallië binnengedrongen en hadden in het tegenwoordige Belgisch-Franse grensgebied wat koninkrijkjes gesticht. Clovis (Frankische krijgsheer) onderwierp rond 500 in een serie veroveringstochten bijna geheel Gallië. In de 8e eeuw waren er weer sterke heersers: Martel (719-741), zijn zoon Pippijn de Korte (741-768) en vooral zijn kleinzoon Karel de Grote (768-814). Toen Karel koning werd, bestond het rijk ongeveer uit Frankrijk, België, Nederland en een stukje Duitsland. In een reeks oorlogen en veldslagen breidde hij het uit met heel Duitsland en stukken Slavisch gebied ten oosten daarvan, het Pyreneeën- en Alpengebied, Noord-Italië en delen van de Balkan.
Technische verbeteringen
à ridders te paard werden superieur aan het voetblok. Ruiters kregen betere lansen en zwaarden, een maliënkolder (soepel gevechtstenue bestaand uit ijzeren ringetjes) en een stijgbeugel (vaster te paard, en beter stoten uitdelen en opvangen).
De dure uitrusting was alleen op te brengen door edelen. Karel bond hen aan zich door grond (eigen grond, maar ook kerkgrond en overwonnen gebied) in leen te geven. Ook gaf hij bestuursambten (graaf, hertog) in leen. Karel verdeelde zijn rijk in een paar honderd gouwen, elk met een graaf/hertog aan het hoofd. Zij werden vazallen. Ze moesten namens hem recht spreken, mannen onder de wapenen roepen enz.
In de geldarme economie waren grond en ambten voor de hand liggende betaalmiddelen. Maar de controle daarop was niet te handhaven. Karel was nog wel min of meer verzekerd van de trouw van zijn vazallen. Aan de leenrelatie kwam in principe een eind met de dood van de heer of de vazal. Maar de vazallen gingen hun leen zien als erfelijk bezit en probeerden het op hun kinderen over te dragen. Vaak lukte dit ook.
Graven en hertogen gingen zich steeds meer gedragen als zelfstandige heersers.
9E eeuw: land en ambten in leen uitgeven
rond 1000: de feitelijke macht was in handen van kleinere kasteelheren.
 § 3.4                                                  Christendom in Europa
394:     Christendom werd staatsgodsdienst.
            De bekering van Clovis werd een keerpunt in de verdrukking van het christendom.       
496:     de Frankische krijgsheer riep in een veldslag met een andere Germaanse stam in nood de God van zijn christelijke vrouw aan.
Na de overwinning werd hij gedoopt met duizenden krijgers. De sensationele overwinningen die volgden, legden de basis  voor het christelijke Frankenrijk.
Vanaf 450: Monniken verbreidden het christendom naar Ierland. Ierland werd het eerste gekerstende gebied buiten het RR.
600:     Ierse monniken brachten het geloof naar Brittannië. Paus Gregorius bracht het op gang. Vanuit Brittannië à verder over Europa.
690:     Angelsaksische monnik Willibrord en zijn helpers à Lage Landen om Friezen te bekeren. In Utrecht vestigde Willibrord zijn aartsbisdom. Vanuit Utrecht: dopend en kerken stichtend rondreizen.
Zodra de Friezen de kans kregen, verjoegen ze hem. Niet alleen in de Lage Landen, maar ook ten oosten v/d Rijn ging het moeizaam.
722:     Paus zond de Angelsaksische monnik Bonifatius daar heen. De ‘apostel der Duitsers’ had succes in Beieren, maar kreeg in het noorden niet veel voet aan de grond. Zuiden: Islam drong op.
732:     Martel sloeg Islam terug. Kleinzoon Karel de Grote stelde zege van  christendom bij Friezen en Saksen zeker.
Bonifatius en Willibrord: geen gedwongen bekering.
Opvolger Lebuïnus: dreigde de Saksen dat Karel gebied zou verwoesten
772:     Lebuïnus’ kerk werd in brand gestoken à Karel viel aan à 30 jaar oorlog
Na een veldslag: 4500 Saksen onthoofd
Massaal deporteren van Saksen
804:     definitieve overwinning.
Karel versloeg de Saksische leider Widukind. Widukind bleef leven op voorwaarde dat hij zich liet dopen.
Onder Karel: Christendom ver buiten grenzen van RR. Na zijn dood kwam dat in het gedrang. Vikingen teisterden het verdeelde Europa met plundertochten.
Oosten: Hongaars ruiters.
10E eeuw: Met steun van sterke Duitse keizers sloeg het christendom terug. Het drong nu veel verder in het noorden en oosten dan onder Karel de Grote. In het oosten gingen de koning van Polen en andere Slavische vorsten over tot het christendom. Hongaren werden verslagen, koning bekeerde zich.
Scandinavië: Deense, Noorse en Zweedse koningen lieten zich dopen. IJsland bekeerde zich ook.
In Slavische gebieden: westerse christendom stuitte op oosterse christendom.
Bulgarije werd vanaf 9E eeuw bekeerd tot het Byzantijnse christendom, Rusland vanaf 988, toen vorst Vladimir van Kiev zich liet dopen.
Oost en west zagen zichzelf nog als onderdeel van één christenheid, maar waren door eeuwen van scheiding uit elkaar gegroeid. Ze verstonden elkaar zelfs niet meer, want in westen: Grieks verloren gegaan.
1054: Breuk tussen oost en west.
Confrontatie met het heidendomNet als voor moslims was geloofsverbreiding voor christenen een heilige plicht. Bijbel: Christus had zijn volgelingen opgedragen alle volkeren tot zijn leerlingen te maken en te dopen in zijn naam.
Vaak slaagde de kerstening pas nadat de heidenen op brute wijze waren onderworpen. De bevordering van het geloof was ook een kwestie van machtspolitiek. Kloosters en kerken waren steunpilaren van de macht en konden dienen als voorposten van vorstelijke expansie. Veel vorsten bekeerden vrijwillig, om christelijke bondgenoten te krijgen, of, zoals Clovis, God zelf als bondgenoot te krijgen. Militaire successen volgden, waardoor ze werden overtuigd van de juistheid van hun keuze.
Christelijke vorsten hadden een simpele geloofsvoorstelling (net als Germanen):Christus werd gezien als overwinnaar en helper in de strijd; de lijdende Christus kwam pas later in middeleeuwen centraal te staan. De eerste tekenen van massaal christelijk volksgeloof stammen pas uit de 11E eeuw. Hoe het daarvoor was, weet men niet.
Godenverering was verboden en ook waarzeggerij en toekomstvoorspelling waren uit den boze: alleen God kende de toekomst.
Het christendom nam allerlei dingen over van heidendom: Constantijn verbond Christus met zonnegod (25-12 is geboortedag van zon) en voerde de zondag in als verplichte rustdag. Gregorius adviseerde zijn missionarissen heilige bomen en afgodsbeelden in heidense tempels te vernietigen; als de straf van de goden dan uitbleef, bewees dat de superioriteit van het christendom. Maar de heiligdommen zelf konden ze beter ombouwen tot kerken.
Heidense goden en feesten leefden voort in christelijke heiligen en feestdagen. Maria verving allerlei vruchtbaarheidsgodinnen, relikwieën in plaats van amuletten. Pasen werd gevierd op de dag van het lentefeest.

Hoofdstuk 4                                         De tijd van steden en staten

§ 4.1                                                De opkomst van steden

De geleidelijke bevolkingsgroei ging gepaard met: - terugdringing van de woeste gronden
                                                                                  - belangrijke verbetering in landbouw
Steeds meer weidegrond à akkerland.
Akkers werden bovendien niet meer om het jaar, maar één keer in de drie jaar braak gelegd. Dat leverde genoeg overschot op om te verhandelen
à boeren gingen zich specialiseren (bijv. vlees/wijn).
Een deel van hun opbrengst: verkopen op markten, die ontstonden op knooppunten van wegen en bij kloosters en kastelen.
Door de opkomst van de steden ontstond opnieuw een landbouwstedelijke samenleving. Nog meer dan in Romeinse tijd waren steden afhankelijk van de boeren in de omgeving.
De stad en handel waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Kooplieden vormden de kern van de eerste stadsgemeenschappen. Algauw kwamen er specialistische producenten bij. Zijn voorzagen in de groeiende behoeftes van de stad en maakten producten die de kooplui konden verhandelen. Hun beroepen noemen we ambachten. Zij werden onmisbare krachten in de stad.
Hoe succesvol de stad was, bleek wel uit de bevolkingsontwikkeling. Tussen 1300 en 1500 nam de Europese bevolking af, maar het aantal steden bleef  groeien.
§ 4.2                                                De stedelijke burgerij

De eerste stadsbewoners beleefden een unieke vrijheid. Ze ontworstelden zich aan de greep van hun feodale heerser.
De graaf/hertog gaf hun stadsrechten: hij stond hun toe een aparte gemeenschap te vormen, met eigen bestuur, wetten, rechtspraak en andere privileges. In ruil daarvoor droegen de steden belasting af.
Wel hield de heer altijd een vertegenwoordiger in de stad: schout/baljuw. Die hield toezicht op de voorname burgers in de rechtbank en het stadsbestuur (schepenen).
Voor heersers was het verlenen van stadsrechten winstgevend. Ze profiteerden zo van de groeiende economie. Voor de heer betekende dit dat hij minder afhankelijk werd van de opbrengst van zijn eigen land, en dus ook van de arbeidskracht van zijn horigen.
Het geld en de macht ging van de adel naar de stedelijke burgerij.
De stad moest vaak aangevuld worden met mensen vanuit het platteland → er braken namelijk vak dodelijke ziektes, enz. uit in de stad. Natuurlijk wilde iedereen ook wel de stedelijke vrijheid en verdween de horigheid. Ook werd de verplichte arbeid voor de heer omgezet in geldbetalingen en in de meeste nieuwe dorpen die er ontstonden kwamen er ook privileges (speciale rechten) voor de burgers.
Trotse stadsbewoners bouwden stadsmuren wat overigens ook hielp tegen vijanden. Het geld wat bewoners nodig hadden om pleinen, bruggen enz. te bouwen hadden ze van belasting dat elke burger betaalde.
Meer samenwerking → ambachtslieden vormden per beroep een gilde.
Gilde zorgde voor je ‘van wieg to graf’, regelde een opleiding in het ambacht, zorgde voor goede kwaliteit eten, enz. Wanneer opleiding voltooid was werd je gezel.
Na één jaar en één dag was je pas officieel burger. Er was meestal één groep het rijkst en machtigst, meestal een aantal families die kooplieden waren. Er ontstond ook wel rivaliteit tussen de families → stad werd verdeeld in vijandige ‘clans’. Deze rijke families werden ook wel patriciërs genoemd.
4.3                                          Staatsvorming en centralisatie
In de tijd van ridders en monniken reisden de koningen van hot naar her → om hun macht daar te bevestigden en vervolgens weer door te reizen. Later kwam hier verandering in = centralisatie. Koningen kozen één centrale stad en probeerden vanuit daar overal meer macht te krijgen. Om meer macht te krijgen was er geld nodig → belasting heffen, en met geld konden ze trouw (van leenmannen) kopen, en legers en ambtenaren betalen. Samen met ambtenaren maakten ze regels die voor hun eigen rijk golden, ook waren de koningen de hoogste rechter. Dit was het begin van de staatsvorming.

3 grote koninkrijken
Duitsland
Koning in Duitsland probeerden meer macht te kijken door keizer te worden → bekroond worden door paus in Rome → dan zou hij opvolger van de Romeinse keizer worden. Alleen heel sterke keizers konden de macht van hertogen beperken, een hertogstitel is erfelijk, daarom stelden keizers ook bisschoppen als hertog of graaf aan (die mochten geen kinderen). Toch hielp dit niet en is Duitsland nooit tot een staat gekomen.

Engeland
In 1066 was er al een bestuursysteem in Engeland. De Normandische koning van Engeland (Willem de Veroveraar) gaf zijn Normandische volgelingen allemaal vrij hoge posities. Ook stelde hij sheriffs in loondienst aan om alles op orde te houden en de belasting te heffen.

Frankrijk
De eerste Franse koningen hadden alleen macht rondom en in Parijs, maar na 1200 was de Franse koning Filips Augustus zo sterk dat jok hertogen en graven, die eigenlijk zijn eigen leenmannen waren te verslaan. Nadat hij de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) had gewonnen was hij de machtigste heerser van Europa.
De adel had steeds minder macht → zelfs leenmannen ware in hun kastelen niet meer veilig. Ook kwam er namelijk een nieuw wapen = het kanon. Toch had de koning geld nodig door centralisatie en dus was hij afhankelijk van de adel. Er moesten afspraken worden gemaakt, zo ontstonden de parlementen of ook wel Staten-Generaal. Vergaderingen tussen drie standen → adel, geestelijkheid en burgers. De vorst deed het parlementen beloftes in ruil voor bijvoorbeeld geld.
Ondanks de groei van de Koninklijke macht bleef Europa in de middeleeuwen een lappendeken van zelfstandige steden en landen. Er waren eenheden zoals het Heilige Roomse Rijk, er waren onafhankelijke hertogdommen en graafschappen. Verder waren er ook kleine stadstaten die zich verder nergens mee bemoeiden.
4.4                                                      Kerk en Staat
Conflict → paus of keizer?
Beide zagen zichzelf als opvolger van de Romeinse Keizer.
Wie had de hoogste macht?
Keizer Hendrik had bisschoppen wereldlijke macht gegeven als hertog en graaf, zij waren zijn steun pilaren. Hij vond dat hijzelf de machtigste was. Maar Paus Gregorius vond dat hij
het machtigst was om dat hij de opvolger van Petrus was die door Jezus was toegewezen.

1075:   keizer Hendrik benoemt zichzelf tot aartsbisschop van Milaan, terwijl de kerk iemand anders had toegewezen. De keizer wordt uit de kerk verbannen. Ook zegt de Paus dat hij niet langer keizer is en niemand hem mag gehoorzamen. De vorsten van het Duitse Rijk vinden dat keizer Hendrik zijn excuses aan moet bieden en dit doet hij → drie dagen lang zit Hendrik geknield voor de poort van Canossa, de Paus besluit de verbanning uit de kerk op te heffen. Hierna gaat Hendrik toch weer van alles uitvreten → paus Gregorius benoemd daarom een tegenkoning, waarop keizer Hendrik een tegenpaus benoemde. Het Heilige Roomse Rijk bleef lang verdeeld.
1122 → afspraak tussen keizer Hendrik en paus Gregorius: bisschoppen mogen alleen nog maar worden uitgekozen door priesters van het eigen bisdom. Wel mocht de keizer een bisschop benoemen tot graaf of hertog.
De paus werd steeds machtiger → vanaf 12e eeuw was het college van kardinalen in Rome het hoogste orgaan binnen de geestelijkheid. Kardinalen werden naar buitenland gestuurd voor meer macht. Ook besloot de Paus om belasting te heffen → geld naar Rome → kerk steenrijk. Toch kreeg de paus de koningen niet in zijn macht, er was een machtsstrijd tot de 15e eeuw. Toen was de macht van de koningen zo groot dat hij het niet eens hoefde te proberen. Ook probeerde de koningen de paus niet te onderschikken. De paus was gewoon de geestelijke leider van de christelijke wereld. Er was een kerkelijke en wereldlijke macht ‘scheiding’.
In de jaren 1000-1500 werden steeds meer mensen (ook die niet tot de geestelijkheid hoorde) toch gegrepen door het christelijk geloof. Iedereen was voortdurend met God bezig. Overal werden mooie kathedralen gebouwd. Ook waren er mensen die hier op tegen waren, zij werden ketters genoemd: mensen die volgens de gelovigen van het rechte pad afdwaalden. Via een kerkelijke rechtbank (inquisitie) werden ze op de brandstapel gegooid.