donderdag 16 december 2010

Geschiedenis 3.3 + 3.4

§ 3.3                              Het feodale stelsel
800:   de paus kroonde de Frankische koning Karel de Grote tot keizer. Karel zou als heerser over de gehele westerse christenheid de opvolger zijn van de Romeinse keizers. Maar het verschil met de Romeinen was enorm. In de plaats van de verdwenen Romeinse overheid kwam een nieuw bestuurssysteem: het feodale stelsel
RR werd bestuurd vanuit Rome, en was onderverdeeld in provincies.
De overheid:          - zorgde voor veiligheid
                            - handhaafde het recht volgens geschreven regels
                            - beschikte over ambtenaren, die tegen een vast inkomen          in overheidsdienst waren en moesten voldoen aan vastgestelde normen en  waarden.
Hier bleef weinig van over. Alleen geestelijken konden nog lezen en schrijven, zodat bestuur volgens geschreven wetten en regels niet meer goed mogelijk was. Er waren geen goede wegen, waardoor heersers alleen in beperkt gebied hun gezag konden doen gelden. Germaanse koningen hadden soms grote rijken, maar hun gezag varieerde sterk. Ze waren afhankelijk van lokale machthebbers. Die machtshebbers waren afhankelijk van een schare getrouwen. Die bonden zich op hun beurt aan een heer om bescherming. Hierdoor ontwikkelde het feodalisme. Het feodale stelsel (leenstelsel) kwam erop neer dat een heer een stuk grond of een ambt in leen gaf aan een dienaar, vazal of leenman. In ruil zwoer de vazal dat hij zijn leenheer zijn leven lang trouw met raad en daad zou dienen.
Het feodale stelsel kwam voor het eerst tot volle ontplooiing in het Frankische rijk van Karel de Grote. De Germaanse Franken waren vanaf de 3E eeuw over de Rijn Gallië binnengedrongen en hadden in het tegenwoordige Belgisch-Franse grensgebied wat koninkrijkjes gesticht. Clovis (Frankische krijgsheer) onderwierp rond 500 in een serie veroveringstochten bijna geheel Gallië. In de 8e eeuw waren er weer sterke heersers: Martel (719-741), zijn zoon Pippijn de Korte (741-768) en vooral zijn kleinzoon Karel de Grote (768-814). Toen Karel koning werd, bestond het rijk ongeveer uit Frankrijk, België, Nederland en een stukje Duitsland. In een reeks oorlogen en veldslagen breidde hij het uit met heel Duitsland en stukken Slavisch gebied ten oosten daarvan, het Pyreneeën- en Alpengebied, Noord-Italië en delen van de Balkan.
Technische verbeteringen
à ridders te paard werden superieur aan het voetblok. Ruiters kregen betere lansen en zwaarden, een maliënkolder (soepel gevechtstenue bestaand uit ijzeren ringetjes) en een stijgbeugel (vaster te paard, en beter stoten uitdelen en opvangen).
De dure uitrusting was alleen op te brengen door edelen. Karel bond hen aan zich door grond (eigen grond, maar ook kerkgrond en overwonnen gebied) in leen te geven. Ook gaf hij bestuursambten (graaf, hertog) in leen. Karel verdeelde zijn rijk in een paar honderd gouwen, elk met een graaf/hertog aan het hoofd. Zij werden vazallen. Ze moesten namens hem recht spreken, mannen onder de wapenen roepen enz.
In de geldarme economie waren grond en ambten voor de hand liggende betaalmiddelen. Maar de controle daarop was niet te handhaven. Karel was nog wel min of meer verzekerd van de trouw van zijn vazallen. Aan de leenrelatie kwam in principe een eind met de dood van de heer of de vazal. Maar de vazallen gingen hun leen zien als erfelijk bezit en probeerden het op hun kinderen over te dragen. Vaak lukte dit ook.
Graven en hertogen gingen zich steeds meer gedragen als zelfstandige heersers.
9E eeuw: land en ambten in leen uitgeven
rond 1000: de feitelijke macht was in handen van kleinere kasteelheren.
 § 3.4                                               Christendom in Europa
394:   Christendom werd staatsgodsdienst.
         De bekering van Clovis werd een keerpunt in de verdrukking van het christendom.
        
496:   de Frankische krijgsheer riep in een veldslag met een andere Germaanse stam in nood de God van zijn christelijke vrouw aan.
Na de overwinning werd hij gedoopt met duizenden krijgers. De sensationele overwinningen die volgden, legden de basis  voor het christelijke Frankenrijk.
Vanaf 450: Monniken verbreidden het christendom naar Ierland. Ierland werd het eerste gekerstende gebied buiten het RR.
600:   Ierse monniken brachten het geloof naar Brittannië. Paus Gregorius bracht het op gang. Vanuit Brittannië à verder over Europa.
690:   Angelsaksische monnik Willibrord en zijn helpers à Lage Landen om Friezen te bekeren. In Utrecht vestigde Willibrord zijn aartsbisdom. Vanuit Utrecht: dopend en kerken stichtend rondreizen.
Zodra de Friezen de kans kregen, verjoegen ze hem. Niet alleen in de Lage Landen, maar ook ten oosten v/d Rijn ging het moeizaam.
722:   Paus zond de Angelsaksische monnik Bonifatius daar heen. De ‘apostel der Duitsers’ had succes in Beieren, maar kreeg in het noorden niet veel voet aan de grond. Zuiden: Islam drong op.
732:   Martel sloeg Islam terug. Kleinzoon Karel de Grote stelde zege van  christendom bij Friezen en Saksen zeker.
Bonifatius en Willibrord: geen gedwongen bekering.
Opvolger Lebuïnus: dreigde de Saksen dat Karel gebied zou verwoesten
772:   Lebuïnus’ kerk werd in brand gestoken à Karel viel aan à 30 jaar oorlog
Na een veldslag: 4500 Saksen onthoofd
Massaal deporteren van Saksen
804:   definitieve overwinning.
Karel versloeg de Saksische leider Widukind. Widukind bleef leven op voorwaarde dat hij zich liet dopen.
Onder Karel: Christendom ver buiten grenzen van RR. Na zijn dood kwam dat in het gedrang. Vikingen teisterden het verdeelde Europa met plundertochten.
Oosten: Hongaars ruiters.
10E eeuw: Met steun van sterke Duitse keizers sloeg het christendom terug. Het drong nu veel verder in het noorden en oosten dan onder Karel de Grote. In het oosten gingen de koning van Polen en andere Slavische vorsten over tot het christendom. Hongaren werden verslagen, koning bekeerde zich.
Scandinavië: Deense, Noorse en Zweedse koningen lieten zich dopen. IJsland bekeerde zich ook.
In Slavische gebieden: westerse christendom stuitte op oosterse christendom.
Bulgarije werd vanaf 9E eeuw bekeerd tot het Byzantijnse christendom, Rusland vanaf 988, toen vorst Vladimir van Kiev zich liet dopen.
Oost en west zagen zichzelf nog als onderdeel van één christenheid, maar waren door eeuwen van scheiding uit elkaar gegroeid. Ze verstonden elkaar zelfs niet meer, want in westen: Grieks verloren gegaan.
1054: Breuk tussen oost en west.
Confrontatie met het heidendomNet als voor moslims was geloofsverbreiding voor christenen een heilige plicht. Bijbel: Christus had zijn volgelingen opgedragen alle volkeren tot zijn leerlingen te maken en te dopen in zijn naam.
Vaak slaagde de kerstening pas nadat de heidenen op brute wijze waren onderworpen. De bevordering van het geloof was ook een kwestie van machtspolitiek. Kloosters en kerken waren steunpilaren van de macht en konden dienen als voorposten van vorstelijke expansie. Veel vorsten bekeerden vrijwillig, om christelijke bondgenoten te krijgen, of, zoals Clovis, God zelf als bondgenoot te krijgen. Militaire successen volgden, waardoor ze werden overtuigd van de juistheid van hun keuze.
Christelijke vorsten hadden een simpele geloofsvoorstelling (net als Germanen):Christus werd gezien als overwinnaar en helper in de strijd; de lijdende Christus kwam pas later in middeleeuwen centraal te staan. De eerste tekenen van massaal christelijk volksgeloof stammen pas uit de 11E eeuw. Hoe het daarvoor was, weet men niet.
Godenverering was verboden en ook waarzeggerij en toekomstvoorspelling waren uit den boze: alleen God kende de toekomst.
Het christendom nam allerlei dingen over van heidendom: Constantijn verbond Christus met zonnegod (25-12 is geboortedag van zon) en voerde de zondag in als verplichte rustdag. Gregorius adviseerde zijn missionarissen heilige bomen en afgodsbeelden in heidense tempels te vernietigen; als de straf van de goden dan uitbleef, bewees dat de superioriteit van het christendom. Maar de heiligdommen zelf konden ze beter ombouwen tot kerken.
Heidense goden en feesten leefden voort in christelijke heiligen en feestdagen. Maria verving allerlei vruchtbaarheidsgodinnen, relikwieën in plaats van amuletten. Pasen werd gevierd op de dag van het lentefeest.