woensdag 10 november 2010

Levensbeschouwing

Het christelijk geloof en de christelijke cultuur hebben in Nederland eeuwenlang een grote stempel gedrukt op de samenleving. Vanaf de jaren ’60-’70 nam deze invloed snel af.
In het ‘christelijke’ West-Europa zijn kerk en christendom niet meer bepalend voor het doen en laten van de mensen. Toch zien we in Nederland nog veel uitingen die op de een of andere manier te maken hebben met het christendom.
De twee grootste groepen christenen zijn Rooms-katholieken en Protestanten. De protestanten kunnen we onderscheiden in een grote groep van stromingen en kleine christelijke groeperingen.
Invloed Christendom op cultuur NL: taal, muziek, schilderkunst, gebouwen, enz.
Veel spreekwoorden/uitdrukkingen zijn rechtstreeks aan de bijbel ontleend, of aan bepaalde kerkelijke gebruiken. Bepaalde romans en gedichten zijn niet te begrijpen als je niets weet van woorden en begrippen uit de bijbel of het christendom.
Er komen in Nederland allerlei organisaties voor die met het christendom verbonden zijn (Volkskrant, Trouw, EO, KRO, NCRV)
De christelijke kalenderDuidelijk voorbeeld invloed christendom: de christelijke jaartelling, gebaseerd op het geboortejaar van Jezus v. Nazaret. De christelijke jaartelling de meest gebruikelijke in de wereld.
Omdat Pasen van oorsprong een lentefeest was, heeft de paasdatum nog altijd te maken met het begin van de lente. Berekening paasdatum: het is de eerste zondag na de eerste volle maan na de eerste lentedag (21 maart). De vier dagen van carnaval, een katholiek feest, zijn altijd zeven weken vóór Pasen. En Pinksteren wordt zeven weken na Pasen gevierd. Tien dagen voor Pinksteren vieren christenen ook nog Hemelvaart.

In het evangelie wordt verteld dat op de eerste dag van de week het lege graf van Jezus werd ontdekt. Daarom vierden christenen op deze dag de opstanding van Christus. De naam ‘zondag’ is weliswaar van voorchristelijke oorsprong, maar christenen zagen hier een symbolische verwijzing in naar Christus als ‘het licht van de wereld’.

Nadat Constantijn de Grote in 312 tot het christendom was overgegaan, besloot deze keizer dat de zondag een algemene rustdag moest zijn. De laatste jaren zijn de winkels in de grote steden op een of meerdere zondagen per maand open en lijkt de zondag steeds meer op een ‘gewone dag’.

Rituelen in het christendom
Alle godsdiensten kennen bepaalde rituelen bij belangrijke momenten in het menselijk bestaan. Vaak zijn het symbolische handelingen die voltrokken worden bij geboorte, volwassen worden, huwelijk en sterven. In het christendom worden deze godsdienstige rituelen sacramenten genoemd.

Eerste eeuwen: christenen kenden vrijwel alleen officiële rituelen van de doop en het avond maal (eucharistie).
Later kwamen er meer ‘heilige handelingen’ bij, zoals het kerkelijk huwelijksritueel en de wijding van priesters en bisschoppen.
Rond 1100: zeven sacramenten
    - doop    - eucharistie    - vormsel    - biecht    - huwelijk    - priesterwijding
    - ziekenzalving

Tegenwoordig kennen de protestantse kerken twee officiele sacramenten: doop en avondmaal, omdat alleen deze twee in het NT genoemd worden.
De R-K, orthodoxe en anglicaanse kerken kennen nog steeds de zeven traditionele sacramenten.

Doop

Door de doop word je in de gemeenschap van christenen opgenomen. Doopritueel: Voorganger schept water uit een doopvont en sprenkelt het over het hoofd van de dopeling. Daarbij spreek hij de woorden: “Ik doop je in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.”Verder; wens uitgesproken (god beschermt dopeling). Dominee legt zijn hand of het hoofd van het kind. Priester maakt hierbij met chrisma (zalfolie) een kruisteken op het hoofd van het kind. Na dit ritueel krijgen de ouders van het kind een doopkaars die aangestoken wordt aan de paaskaars. Vroeger: volledige onderdompeling

Eucharistie

Een herinnering vaan de laatste pesachmaaltijd die Jezus hield met zijn leerlingen, en tegelijk ook een herdenking van zijn kruisiging en verrijzenis. Tegenwoordig: geen complete maaltijd, maar brood (lichaam) en wijn (bloed).


Vormsel
In de R-K kerk ontvangen jongeren meestal rond hun twaalfde het vormsel. Ze verklaren dan officieel dat zij bewust voor de kerk kiezen. Bisschop legt vervolgens zijn handen op het hoofd van elke vormeling en maakt met gewijde olie een kruisje op diens voorhoofd, als teken dat de gevormde persoon de kracht van ‘de Heilige Geest’ ontvangt.

Protestantse kerken: ‘belijdenis van het geloof’. Met het doen van belijdenis spreekt de gelovige uit bij de gemeente van Christus te willen horen en zich daarvoor te willen inzetten.
Orthodoxe kerken: pasgeboren kind ontvangt doop, communie en vormsel in één plechtigheid.

Biecht (sacrament van boete en verzoening)
de gelovige belijdt hierbij dat hij berouw heeft over zijn zonden en hij vraagt God om vergeving. Gebeurt in een klein hokje, biechtvader legt altijd bepaalde ‘straf‘ op (lezen van gebeden, etc.)
Biechtgeheim: niemand mag weten wat er gezegd wordt.

Huwelijk

R-K: huwelijk is een sacrament: twee mensen die alleen maar voor de burgerlijke overheid zijn getrouwd, gelden in de R-K kerk niet als gehuwden. Nadat een huwelijk door een priester is ingezegend, wordt het bruidspaar officieel erkend als ‘gehuwd voor god en gemeente’.
Protestant: meestal een gewoonte om het huwelijk in de kerk te laten inzegenen.

Priesterwijding

Aanstaande priester gaat voorover, uitgestrekt op de grond liggen om zo zijn overgave aan de kerk en bisschop te tonen. Daarna verricht de bisschop een aantal handelingen: legt hem de handen op, spreekt het wijdingsgebed uit en zalft de handen van de nieuwe priester met olie. Hij ontvangt een schaal voor de hostie en een kelk voor de miswijn.

Ziekenzalving

bestemd voor ernstig zieken.
 
1. het afnemen van de biecht en de handoplegging ter bemoediging2. priester zalft het voorhoofd en de handen van de zieke

3. zieke ontvangt communie.
Kerkelijk jaar met de christelijke feesten
kerkelijk jaar = indeling van het jaar gebaseerd op christelijke feesten.




Naam en inrichting van kerken
Rooms-katholiek
R-K kerken zijn vaak genoemd naar een apostel of een heilige. Ingang: wijwatervat, zodat gelovigen een kruisteken kunnen maken in de richting van het centrale Christusbeeld en het altaar. De preekstoel staat meestal aan de zijkant. Het altaar staat centraal. Daarachter staat het tabernakel. Op het doek dat op het altaar ligt zijn meestal christelijke symbolen afgebeeld. De ruimte achter het centrale altaar het het koor van de kerk. In de kerk brandt altijd een lichtje (godslamp). Verder vallen het doopvont en de paaskaars op. R-K kerken zij vaak rijk versierd met kruisbeelden en beelden van apostelen/heiligen. Maria neemt als moeder van Jezus een bijzondere plaats in de kerk in.

Protestant

Veel soberder. Protestanten wilden een voorbeeld nemen aan de soberheid van de joodse synagoge. Geen beelden/schilderijen van heiligen. Orgel, doopvont en avondmaalstafel zijn er wel, maar vaak is een protestantse kerk saai en kleurloos. Preekstoel (kansel) staat midden in de kerk.

Hoofdstuk 2: Sekte wordt staatsgodsdienst
De mensen die rond 35nC in Jeruzalem het verhaal vertelden dat Jezus uit de dood was opgestaan, waren in feite de eerste christenen. Deze groep bestond uit leerlingen (apostelen) en andere volgelingen van Jezus die hem vanuit Galilea hadden vergezeld tijdens zijn reis naar Jeruzalem, waar hij uiteindelijk door de Romeinen werd gekruisigd. In de jaren daarna verkondigde deze groep het evangelie van de opstanding van Christus ook in andere steden. In Antiochië werden zij christenen genoemd. 45 nC: christendom bereikte Rome.

Paulus leverde een grote bijdrage aan de verspreiding van het christendom

Hij maakte vier grote reizen om het evangelie te verkondigen (o.a. Syrië, Klein Azië, Griekenland). Paulus is ook persoonlijk op bezoek geweest bij christenen in Rome.

De eerste christenen hadden nog geen strakke organisatie. Ze hadden wel een taakverdeling (ambten) om alles goed te laten verlopen.
Belangrijkste ambt: bisschop (opziener) --> leiding over gemeenteAndere ambtsdragers: presbyters (oudsten) en diakenen (dienaren)
Van presbyter is later het woord priester afgeleid.
De naam: kerk

kurios (heer) + oikia (huis) = kuriakon (huis van de Heer)
Het woord kerk slaat oorspronkelijk op de mensen die samen één huis vormen door hun geloof in dezelfde Heer. Later kreeg ‘kerk‘ de betekenis van een speciaal gebouw, waarin deze gelovigen samenkwamen.

De Bijbel

Christelijk heilige schrift. Bestaat uit OT (Tenach) en NT (christelijke geschriften).
Het duurde ca. 300 jaar voordat in de kerk vaststond welke geschriften in het heilige  schrift hoorden.
Criteria hiervoor:

1. de inhoud van een geschrift moest overkomen met de kern van het christelijk geloof
2. apostolische oorsprong van het geschrift: moest geschreven zijn door (leerling van) apostel

Eerste bijbelboeken: brieven van Paulus en het evangelie van Lucas. Later ook ‘Handelingen der Apostelen’ en ‘Openbaring’

Van onderdrukking naar erkenning
In het veelkleurige Rome hebben de eerste christenen enthousiast verteld over hun geloof. Op bepaalde punten was er kritiek en onbegrip. Sommigen vonden het geloof in eeuwig leven een belachelijk bijgeloof dat bestreden moest worden. Anderen hadden kritiek op maatschappelijke houding van christenen, ze zagen zichzelf ten eerste als burgers van het ‘koninkrijk van God’ en pas op de tweede plaats als Romeinse burgers.
Sommige politieke leiders zagen deze houding als aantasting van hun gezag en als bedreiging van Romeinse Rijk. Daarom traden zij soms met arrestaties/zware straffen op tegen leiders van de christenen.

Veel christenen hielden ondanks dit vast aan hun geloof. Zij waren ervan overtuigd dat God hen uit de dood zou opwekken en hun een plaats in de hemel zouden geven.

De omkeer

Christenen kenden een kleine minderheid in het Romeinse Rijk, totdat Constantijn de Grote zich bekeerde tot het Christendom. Hierna bepaalde Constantijn dat alle Romeinse burgers geloofsvrijheid hadden. Hij liet veel indrukwekkende kerken bouwen (Jeruzalem en Sint-Pieter).
De keizer bemoeide zich ook met de inhoud van het geloof. Om een einde te maken aan alle onduidelijkheid binnen de kerk, riep Constantijn in 325 een concilie van bisschoppen bijeen. Daar discussieerde men over allerlei geloofszaken.
Zij besloten:    - dat het christelijk geloof Jezus zag als de enige geboren Zoon van                                 God      
                      - dat zondag een wekelijkse rustdag zou zijn, ter herdenking van de                        opstanding van Jezus
Theodosius de Grote verplichtte in 380 al zijn onderdanen om tot het christendom over te gaan. De christelijke godsdienst werd zo de staatsgodsdienst voor alle burgers van het Romeinse Rijk. Door deze ontwikkeling kreeg de bisschop van Rome, het politieke centrum van het IR, veel aanzien. Door zich te beroepen op bepaalde bijbelteksten die de bijzondere positie van de apostel Petrus onderstrepen, heeft de bisschop van Rome zijn gezag een bijbelse basis gegeven.

Onder invloed van het christendom kregen alle oude feesten/gebruiken nieuwe betekenissen. Bijvoorbeeld: Midwinterfeest, dat plaatsvond zodra na 21 december de dagen langer werden. In veel grote steden werd in deze periode ook een feest gevierd ter ere van Mithras, de Perzische god van het licht. Deze Mithrasgodsdienst was zo populair bij Romeinse soldaten, dat keizer Aurelius in 274 bepaalde dat op 25 december de geboorte van de god Mithras moest worden gevierd.

Eerste stemmen van protest

Vanaf de bekering van Constantijn is voor de christenen de situatie definitief veranderd. vervolgend minderheid -> gerespecteerde burgers

Sommigen waren niet gelukkig met deze ontwikkeling. Ze dachten dat mensen voor de voordelen van het christendom zouden kiezen, en niet voor het geloof zelf. Een aantal van deze vrome gelovigen trok zich terug als kluizenaar. Bekende kluizenaar: Antonius. Hij gaf al zijn bezittingen weg en ging uiterst sober leven. Eerst woonde hij in een lege grafspelonk, later in de woestijn. Vrienden brachten hem voedsel. Volgens de overlevering is hij meer dan honderd jaar oud geworden.

Er waren ook christenenen die niet in hun eentje, maar in groepen (kloostergemeenschappen) zich terugtrokken. Benidictus was heel belangrijk voor de ontwikkeling van het kloosterleven. Hij liet een klooster bouwen op de Monte Cassino en stelde drie basisregels op waar de kloosterlingen zich aan moesten houden:  
- armoede (geen rijkdom/carrière nastreven)
      
- gehoorzaamheid (aan de leiding van het klooster)
      
- celibaat (geen seks/ongetrouwd blijven)

Christenen worden heersers

Toen de macht van het Romeinse rijk begon af te nemen, groeide het gezag van de pausen.
Paus Gregorius I streefde naar meer eenheid tussen de christenen. Hij zorgde voor betere opleiding van priesters, zodat ze overal hetzelfde verkondigden en dezelfde missen opdroegen. Onder zijn leiding is het celibaat verplicht geworden voor alle priesters.

Paus Gregorius VII benadrukte dat hij als hoogste kerkelijk leider boven koningen/keizers stond.

Positie van paus:            - volstrekt onafhankelijk van enige macht in de wereld          
                            - onbeperkte heer van de kerk
          
                            - heer van de wereld, die aan regeringen het staatsgezag geeft

De machtigste paus aller tijden was Innocentius III. Oppermacht werd duidelijk toen de koningen van Engeland en Frankrijk niet deden wat hij van hen verlangde. Innocentius bestrafte die landen met een interdict. Dat betekende dat de priesters in die landen niet meer de sacramenten aan de mensen mochten toedienen.

Om meer controle te krijgen op de kerkelijke gang van zaken, riep Innocentius in 1215 een concilie bijeen. Hier stelden de bisschoppen ondermeer vast dat brood en wijn tijdens de eucharistie werkelijk veranderden in het lichaam en bloed van Jezus. Ook allerlei praktische regels: 1x per jaar biechten, verplichte communie tijdens paastijd.

Innocentius duldde geen enkele vorm van ketterij. Hij benoemde zelfs een kerkelijke rechtbank (Inquisitie) om ketters op te sporen en voor de rechter te brengen. Deze kerkelijke rechters spraken het vonnis uit, de staat zorgde voor de voltrekking ervan.

De groeiende kerkelijke en politieke macht van de bisschop van Rome leidde tot de eerste grote splitsing in de christelijke kerk. In 1054 deed zich het Schisma voor, waarbij de ene christelijke kerk in tweeën uiteenviel. Voor de christenen in het westelijk deel van Europa was de paus de hoogste bisschop in de kerk. Deze kerken noemden zich ‘rooms-katholiek’. Rooms -> Rome. Katholiek betekent algemeen.
In het Midden-Oosten en Oost-Europa accepteerden de christenen het oppergezag van de bisschop van Rome niet. Ze noemden zich orthodox. Zij erkenden alleen patriarchen (plaatselijke leiders). Steden: bijv. Jeruzalem, Alexandrië, Constantinopel.
Kenmerk Oosters-orthodoxe kerken: deel van de dienst achter de Iconostase (=wand met afbeeldingen van heiligen).
Zonder uitzondering: Jezus en Maria op Iconostase. Nicolaas (bisschop v. Myra) is ook vaak afgebeeld. Hij is erg populair in Rusland (gezegde: “Als god sterft, neemt Nicolaas het over”). Nederland: Sinterklaas.
Meer stemmen van protest12E en 13E eeuw: protest tegen bepaalde kerkelijke ontwikkelingen (ook buiten klooster). Veel leiders: meer bezig met geld en macht dan ‘navolging van Jezus’. Groepen gelovigen (= leken) wilden Jezus radicaal volgen.
Deze leken torkken rond zonder persoonlijke bezittingen en verkondigden het evangelie. Een van hen: Fransiscus van Assisi.
Geboren in 1182 in Assisi (Italië). Hij groeide op in een rijke familie en zijn jonge jaren bestonden uit feestvieren en geld uitgeven. Toen hij 22 jaar oud was kwam hij door een ernstige ziekte tot andere gedachten. Visioen in droom: leven wijden aan navolging van Jezus.
Nadat hij hersteld was, verliet hij zijn ouderlijk huis en rijkdom die hem gevangen hield, hij trok zich terug in eenzaamheid en ging zieken verplegen. Grote afkeer tegen geld en bezittingen.
Toen Fransiscus zich realiseerde dat Jezus zijn leerlingen ook had opgedragen het evangelie te verkondingen, zag hij dat als nieuwe taak. Hij trok in een bruine pij rond als boeteprediker (liefde van god verkondigen en mensen oproepen om boete te doen voor fouten).
1209: Fransiscus ging met enkele aanhangers naar Rome voor gesprekt met Paus Innocentius III. Ze kregen toestemming om als rondtrekkende en bedelende boetepredikers te werken.
1226: Fransiscus overleed. Twee jaar later werd hij heilig verklaard.

Achter zijn ideaal zitten drie motieven:
1. Solidariteit (leven delen met armen en daadwerkelijk steunen)
2. Omgang met natuur (zorgvuldig omgaan met natuur)
3. Vrede (leven leiden van vrijwillige armoede -> geen bron van conflict)

Kloosterafkomstig van ‘claustrum’(=afgesloten)
Monniken leven in een klooster onder leiding van een abt.
Vrouwenklooster: nonnen onder leiding van abdis.
Kloosters hebben sterk bijgedragen aan ontwikkeling van: onderwijs, geneeskunde, godsdienst, muziek, landbouw en veeteelt.

Bekende kloosterorden: Fransiscanen, Clarissen, Dominicanen en Jezuïten.
Fransiscanen: studie, parochiewerk en missie. Vrouwen: sociale sector/onderwijs
Clarissen: studie en gebed
Dominicanen: studie en gebed. Vrouwen: gebed en sociale zorg
Jezuïten: studie, uitleg en missie v/h geloof.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten