dinsdag 9 november 2010

Economie Hst 1+2

Samenvatting economie:

Hoofdstuk 1 produceren en inkomen in Nederland.

Nationaal inkomen = wat Nederlanders met z’n allen verdienen
koopkracht = wat je van je geld kan kopen / reële waarde van je geld
arbeidsverdeling = proces van specialisatie (elke arbeider doet een gedeelte)

Welvaart kun je verdelen in 2 soorten namelijk:
- welvaart in enge zin: is het inkomen per hoofd van de bevolking, waarbij rekening word gehouden met de koopkracht.
- Welvaart in ruime zin: is een breder begrip. Hieronder vallen ook immateriële behoeften. (zoals vrije tijd, arbeidsomstandigheden, gezondheidszorg, milieu enz.)

De Nederlandse economie is verdeeld in 4 sectoren:
- de primaire sector (=agrarische sector): landbouw, visserij en delfstofwinning
- de secundaire sector (= industriesector) : industrie, bouwnijverheid en openbare nutsbedrijven
- de tertiaire sector (= dienstensector, doel is maken van winst): commerciële dienstverlening. Zoals reclamebureaus, transportbedrijven, banken, verzekeringsmaatschappijen 
- De quartaire sector (= dienstensector, zonder winst): niet-commerciële dienstverlening. Deze sector word vaak betaald door de regering. V.b. scholen en ziekenhuizen.

De waarde van alle 4 sectoren samen heet het nationaal inkomen. dit bedrag geeft dus aan hoeveel we verdienen. Het is dan ook wel gelijk aan het nationaal inkomen. 
In een formule: arbeid + kapitaal + natuur + ondernemerschap = NI

Privatisering: overheidsbedrijven worden overgenomen door particuliere bedrijven. Voorbeelden: NS, KPN, energiebedrijven

Productie: betekent in het algemeen het geschikt maken van goederen en diensten voor het gebruik.

Productiefactoren: om te kunnen produceren zijn er productiefactoren nodig:
- Kapitaal (= goederen)            - rente / interest
- Arbeid                    - loon
- Natuur of natuurlijke hulpstoffen        - pacht / huur
- Ondernemerschap                - winst

Bedrijfskolom: een schematische weergave van alle schakels die er in een productieproces zitten vanaf de grondstof t/m het eindproduct.
-> bedrijfskolom (brood):     graan – fabriek – bakker – brood 

Toegevoegde waarde:     de waarde die een volgende schakel in een bedrijfskolom er aan toevoegt.
Toegevoegde waarde van bedrijven:         omzet – ingekochte goederen en hulpstoffen.
Toegevoegde waarde van de overheid:     de som van alle ambtenarensalarissen. 

Bruto Nationaal Product (BNP) : de toegevoegde waarde van alle Nederlandse bedrijven en overheid in de wereld
Bruto Binnenlands Product (BBP): waarde van productie van bedrijven en overheid per jaar binnen de landsgrenzen
Afschrijven: de economische term voor waardevermindering
Vervangingsinvesteringen: geld op zij leggen voor investeringen.
Netto nationaal product (NNP): dit is BNP alleen zonder alle afschrijvingen.
NNP = BNP – afschrijvingen van alle bedrijven en de overheid.

Kapitaalintensief: er wordt per werknemer veel gebruik gemaakt van machines

Arbeidsproductiviteit: de productie per werknemer per tijdseenheid. Afhankelijk van kwaliteit, kapitaalgoed (opleidingsniveau, arbeidsomstandigheden, arbeidsspecialisatie).

reële inkomen: wat je aan producten meer kunt kopen
nominale inkomen: gewoon wat je verdient berekenen: reële inkomen – prijsinflatie
procentuele veranderingen van het reële inkomen kun je berekenen met behulp van indexcijfers. 

het reële inkomensindexcijfer (RIC) bereken je als volgt:
RIC : NIC / PIC x 100 %

RIC: Reëel inkomensindexcijfer, deze indexcijfer geeft aan hoeveel je meer kunt kopen aan producten.
NIC: indexcijfer nominaal inkomen, dus dit is het indexcijfer die aangeeft hoeveel je verdient een bepaald jaar. 
PIC: indexcijfer prijspeil, dus dit is het indexcijfer die aangeeft hoeveel de prijzen stijgen

consumentenprijsindex (CPI): Dit getal geeft aan hoeveel het leven duurder is geworden voor de gemiddelde Nederlander.

Prijsinflatie: het gemiddelde prijspeil ten opzichte van vorig jaar. Oftewel de kosten van het levensonderhoud nemen toe.
Prijspeiling*: kijken of de gemiddelde prijs van goederen en diensten zijn gestegen.
Wegingsfactoren: geven aan welk deel van de totale uitgaven naar een specifieke artikelgroep gaat.
Budgetonderzoek: dit is een onderzoek naar de bestedingsgewoonten van mensen.

Indexcijfer nationaal inkomen per inwoner: 
indexcijfer nominaal inkomen / indexcijfer bevolkingsomvang x 100 

consumentenprijsindexcijfer (CPI): geeft aan met hoeveel procent de kosten van het levensonderhoud stijgen ten opzichte van een basisjaar. Dat wordt als volgt berekend:

som van 
(wegingsfactoren x prijsindexcijfers)
= CPI
som van de wegingsfactoren

prijscompensatie: dat je loonsverhoging krijgt omdat anders je koopkracht daalt omdat de prijzen stijgen.

personele inkomensverschillen: de manier waarop de inkomens van mensen zijn verdeeld.
Nivelleren: inkomensverschillen worden kleiner
Denivelleren: inkomensverschillen worden in verhouding groter. 
Lorenzcurve: toont het verschil tussen arm en rijk

Een paar belangrijke begrippen die niet in het boek staan:
Omzet: afzet x prijs
Winst: omzet – kosten
Toegevoegde waarde: omzet – ingekochte goederen en diensten van derden. De productie kosten betekend het zelfde als toegevoegde waarde.
Voorbeeldsom met betrekking tot PIC, RIC, NIC.
a. Bereken hoeveel het inkomen ervoor op vooruit gaan!
b. Het prijsindexcijfer is 105.6 bereken hoeveel het nominaal indexcijfer (nic)
Antwoord:
2000 2001 
10.000 euro 12.000 euro nic: 120
100 % 105.6% pic: 105.6
nic 120
ric: x 100% = x 100 % = 113.6 
pic 105.6 
een andere handige berekening is: 
wat je hebt?
Wat zou je moeten hebben? 

=
120
105.6 

conclusie: het nominaal inkomen gaat er met 13.6% op vooruit

Hoofdstuk 2:

Rechtsvormen: de wet die ondernemers verschillende mogelijkheden biedt om hun bedrijf te voeren en risico’s ervan te beperken.

Als Privé en zakelijk niet gescheiden dan kan het privé vermogen ook gebruikt worden om de schuld terug te betalen aan de schuldeiser, als een bedrijf failliet gaat.

Eenmanszaak: iemand die zelfstandig iets onderneemt waarmee hij of zij inkomsten verkrijgt. In een eenmanszaak is de eigenaar de baas en loopt ook alle risico’s. als het goed gaat is alle winst voor hem. Gaat het slecht dan draagt hij ook alle verliezen. Oftewel privé en zakelijk zijn niet gescheiden.

Vennootschap onder firma (VOF): lijkt op een eenmanszaak maar nu is eigendom en risico’s over meerdere personen verdeeld. Maar elke eigenaar is afzonderlijk aansprakelijk voor alle schulden.

Firmanten: vennoten

Stille vennoten: mensen die geld in een bedrijf steken maar zich verder niet met het bedrijf bemoeit. Als bedrijf failliet gaat is de stille vennoot alleen zijn ingebrachte geld kwijt.
Commanditaire vennootschap (CV): dit is een bedrijf met allerlei stille vennoten en word daarom geen VOF meer genoemd maar een commanditaire vennootschap. 

Besloten vennootschap: bij een besloten vennootschap is privé en zakelijk gescheiden omdat privé BV een rechtspersoon is. Een rechtspersoon is een organisatie die zelf verplichtingen kan aangaan en rechten heeft. Een BV is eigendom van weinig aandeelhouders. De directie is aangesteld door de aandeelhouders. De oprichting vindt plaats door een aandelenregister bij een notaris vast te leggen en kost ongeveer 20.000 euro. Een aandelenregister is oprichtingsakte en een zijn eigendomsverhoudingen

Aandeelhouders: een aantal mensen die geld in een bedrijf leggen om zo winst te maken. 
Waarom Aandelen? Koerswinst en Dividend (uitkering aan aandeelhouders)

Naamloze vennootschap (NV): is een BV een rechtspersoon met aandeelhouders. De aandelen van een NV staan echter niet op naam maar zijn daarom vrij verhandelbaar op de effectenbeurs. Deze aandeelhouders of beleggers hebben niet echt belang bij het bedrijf maar meer voor de winst. De eerste uitgifte van aandelen gebeurt vaak via een bank en heet emissie. Daarna zijn ze vrij verhandelbaar en kom de prijs (de aandeelkoers) tot stand door de vraag en het aanbod op de beurs. Alle aandeelhouders zijn mede eigenaren van de NV en hebben recht op dividend. Dat is een deel van de winst.

Raad van Commissarissen (RvC): dit is een raad die de professionele managers controleert, deze raad word aangesteld door de aandeelhouders.

Jaarrekening: dit is een rekening wat een commerciële onderneming dient heeft. Alle organisatie moet via zijn rechtspersonen deze jaarrekening deponeren bij de Kamer van Koophandel. Of het nou commerciële ondernemingen zijn, een overheidsbedrijf, een vereniging of een stichting. Grote bedrijven moeten bovendien ook een jaarverslag publiceren waarin de directie de jaarrekening toelicht. Een jaar rekening bestaat behalve uit een balans uit en resultatenrekening die ook wel de winst-en-verlies-rekening word genoemd. Dit is een overzicht van de opbrengsten en kosten van een bedrijf in een bepaalde periode.
Het financiële gedeelte moet worden goedgekeurd door een officieel geregistreerde accountant, dit is een externe verslaglegging. 

balans: een balans is een overzicht van de bezittingen, het eigenvermogen en het vreemd vermogen (de schulden) van een bedrijf op een bepaald tijdstip. Aan de debetzijde zit de activa oftewel de bezittingen van het bedrijf op het tijdstip van meten. 

Aan de rechterzijde van de balans oftewel aan de creditzijde zit de passiva. Oftewel het vreemd vermogen (VV) en het eigen vermogen (EV) van het bedrijf op een bepaald tijdstip. Oftewel aan deze kant staat hoe heeft het bedrijf zijn geld verkregen. 

Vreemd vermogen: (de schulden) is onder te verdelen in langlopende schulden en kortlopende schulden. Langlopende schulden bv. lening bank en kort lopende schulden bv. belastingschuld en rekeningen van leveranciers (dit zijn schuldeisers ook wel crediteuren).

Voorraadcijfers: als ware een foto van de bezittingen en schulden op 1 januari en 31 december.
Resultatenrekening: overzicht van de opbrengsten en kosten van een bedrijf in een bepaalde periode.
Stroomgegevens: de cijfers in een resultatenrekening over een heel jaar 
Productiecapaciteit: wat een bedrijf kan maken aan producten met een bepaald aantal mensen. Dat is gewoon wat ze kunnen maken en meer niet. 
Bezettingsgraad: of alle machines werken en dat overal in het bedrijf word gewerkt. Dus eigenlijk als de hele productiecapaciteit word benut

Marketingmix: plaats, prijs, product, promotie

Bedrijfskolom: een schematische weergave van alle schakels die er in een productieproces zitten vanaf de grondstof t/m het eindproduct.
-> bedrijfskolom (brood)        graan – fabriek – bakker – brood 

bedrijfstakken: schakels in een bedrijfskolom.

Een bedrijf ‘bewegingen’ maken in een bedrijfskolom dit kunnen verticale en horizontale ‘bewegingen’ zijn. 

Er is sprake van specialisatie als een onderneming zich gaat toeleggen op de productie van slechts een onderdeel van het oorspronkelijke assortiment (horizontaal). Voorbeeld: een boekwinkel gaat zich beperken tot de verkoop van kinderboeken

Parallellisatie oftewel branchevervaging is het tegengestelde van specialisatie. Parallellisatie wil zeggen dat een onderneming ook producten gaat leveren uit een andere bedrijfskolom (horizontaal). Voorbeeld: een spaarbank geeft haar cliënten de mogelijkheid een betaalrekening te openen of een hypotheek af te sluiten. 

Integratie betekent dat twee schakels in een bedrijfskolom één schakel worden (verticaal). Er verdwijnt dus een geleding uit de bedrijfskolom.
Intergratie kan voorwaarts of achterwaarts plaatsvinden. Voorbeelden: 
- een koffiebrander koopt koffieplant op (achterwaartse intergratie)
- een koffiehandelaar koopt een winkelketen op (voorwaartse intergratie) 

Differentiatie, tegengestelde van integratie, betekent dat binnen een bedrijfskolom een productiefase word opgesplitst in twee of meer productiefasen (verticaal). Er komt dus een geleding bij. Voorbeeld: een oliemaatschappij stoot het transport van benzine naar de tankstation af. 

Fusie: Twee bedrijven gaan samenwerken en worden één bedrijf
Overname: het ene bedrijf neemt het andere bedrijf over.
Holding + Werkmaatschappij = Moedermaatschappij + Dochtermaatschappij

Doel onderneming:
1. Winst

2. Marktaandeel vergroten
3. Continuïteit van bedrijf -> bestaansrecht behouden
4. Kostendekkend te werk te gaan

Geen opmerkingen:

Een reactie posten